Het regende pijpenstelen, al urenlang door. Youna stak haar staart tussen haar benen en liep met tegenzin verder. Terug lopen kon ze beter niet. Dan moest ze langs de houten brug en de hoge berg voor en een schuilplaats had. Bij elke stak groef haar hoef in de modder, ze begon te draven. "Vervelende regen, vervelende modder" mompelde ze n zichzelf. Een bliksem trof een boom en liet hem omvallen. Youna deinsde opzij maar had het al snel door dat het een boom was. "Rotboom" . Na een eindje kwam ze aan bij een donkere grot. Dikke druppels gleden langst de wanden van de blauwige grot. "Nou, dan zal ik hier maar even schuilen" zei ze. Even zuchtte ze en ging dan liggen. Ze was hier wel vaker geweesr, maar altijd met de kudde van haar ouders. Tot ze werden gedood door jagers. Allemaal waren ze dood, of dat dacht ze toch. Bij die gedachte snoof ze. Ze wou aan die momenten niet denken, nu niet en nooit niet.